FUNCTIONALITEIT VOOROP

De oudere Belgische stations worden gekenmerkt door baksteenarchitectuur waarbij overvloedig gebruik gemaakt werd van arduin. Vaak zag men vroeger quasi identieke gebouwen opgericht worden, aanvankelijk door de maatschappijen die bepaalde lijnen exploiteerden, later door de Staat die de concessie van deze lijnen overnam. Tevens zag men bestaande stationsgebouwen die door de Staat werden overgenomen aangepast worden aan de eigen standaard. Aan de basis van een nieuwbouwontwerp of van verbouwingen lagen in de eerste plaats dan ook de functies die in een stationsgebouw moesten ondergebracht worden (zoals opslagplaats, loket, woonruimte voor de dienstchef, halte voor de reizigers, …). Samenvattend kunnen we stellen dat de functionaliteit de vormgeving bepaalde.

Stationstype 1881

In 1881 nam de Staat een nieuw stationstype in gebruik dat heden gekend staat onder type ‘1881’. Dit type werd gebruikt om - na de overname van de concessies - bestaande stations aan te passen of volledig opnieuw op te richten. In onze regio verving de Staat bijvoorbeeld verschillende stations van de lijn Oostende-Armentières: Snaaskerke, Moere, Gistel en Eernegem. Deze zouden allen worden heropgericht volgens het type 1881.

Het type 1881 kenmerkt zich door een uit baksteen opgetrokken gebouw dat bestaat uit drie delen. Centraal was er een gedeelte met twee bouwlagen onder een zadeldak waarvan de nok evenwijdig liep aan de sporen. Aan beide zijden werd dit centrale deel geflankeerd door lage vleugels, aan de ene zijde onder een zadeldak, aan de andere onder een plat dak.

Typerend voor deze stations zijn tevens de dakgoten met druiplijst en zaagtandmotief. Verder zijn alle muuropeningen met een segmentboog uitgevoerd en voorzien van een regenlijst. Fraaie muurankers ter hoogte van de diverse bouwlagen sieren de gevel. De stationsnaam werd in de zijgevel aangebracht in een gemetseld kader. Bij sommige stations werd de naam eveneens aangebracht in een kader boven de centrale deur langs de perronzijde.

Stationstype 1895

Op het einde van de 19de eeuw nam de Staat verschillende particuliere maatschappijen over en ging men over tot vervanging van de stations. Vanaf 1895 gebeurde dit doorgaans volgens het type 1895. Slechts een klein aantal stations tussen 1895 en 1900 volgden nog het type 1881. Wat de Polderrand-regio betreft nam de Staat de maatschappij ‘Lichtervelde à Furnes’ over en bouwde een nieuw station volgens dit nieuwe type in Zarren.

Een vergelijking tussen het type 1881 en type 1895 leert ons dat bij het type 1895 de vleugel met plat dak wegviel en vervangen werd door een korte lage vleugel onder zadeldak met slechts één travee. Hierin werd het gezin van de stationschef gehuisvest. De lange zijvleugel kon zowel links als rechts geplaatst worden.

Meestal bouwde men aanliggend aan de korte zijvleugel een hok met lessenaardak en lag er in het verlengde daarvan een muurtje waarlangs een moestuintje kon worden aangelegd. De toiletten voor de reizigers en het lampenhok werden voortaan ondergebracht in een afzonderlijk gebouwtje.

Quasi alle stationsgebouwen van het type 1895 dateren van vóór de Eerste Wereldoorlog.

 

Het station van Oudenburg was quasi identiek aan dat van Kapelle-op-den-Bos

Stationstype 'Laag stationsgebouw'

Naast bovenvermelde types stationsgebouwen liet de Staat vanaf de jaren 1880 ook enkele oudere stations vervangen volgens een andere vormgeving namelijk dat van een laag gebouw. Te Kortemark bouwde men bijvoorbeeld een laag station maar behield men wel het oudere station van de lijn Oostende-Armentières dat dienst bleef doen als woning.

Interbellumarchitectuur

Na de oorlog werden er aanvankelijk tijdelijke stations opgericht. Vaak waren dit houten barakken of constructies van metselwerk tussen vakwerk in metaal of hout. Sommige van deze tijdelijke constructies zouden er iets langer blijven staan dan aanvankelijk bedoeld. De meeste verwoeste stations werden na de oorlog vervangen door een nieuwbouw, ontworpen door de Staatspoorwegen volgens een standaardconcept in een traditionalistische stijl. Architecten N. Richard en A. Desmet waren verantwoordelijk voor de meeste van deze stations. Het huidige station van Kortemark bijvoorbeeld is van hun hand. Ook het inmiddels verdwenen station van Zarren volgde dit concept.

Het standaardconcept voorzag stationsgebouwen in baksteen die zich vooral lieten kenmerken door de wolfseinden op de dakeinden en dakvensters. De plinten werden met baksteen gemetseld en afgelijnd met arduin. Ook voor de dorpels en de tussendorpels van de vensters gebruikte men arduin. De vensters zelf waren vaak gekoppeld per twee of per drie.